Moeder

MOEDER
(J. Verminnen / W. Elsschot)

Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen
dat gij gekromd, verdroogt zijt en versleten,
zoals een pop waarin een hart zou kloppen,
door volk bij ’t heengaan in een huis vergeten

Ik zie uw knoken door uw kaken steken
en diep uw ogen in het hoofd gedrongen
en ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken
wanneer gij zegt “kom zit aan tafel jongen”

Ik hoor u ’s avonds aan de muren vragen
of gij de vensters wel hebt toegesloten
Gij kunt den mist niet uit uw hersens jagen
Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten

Daar in de verte wordt een put gegraven,
ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten
En achter ’t huis zie ik een schimme draven
hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten

 -Kom in Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder
 -Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte benen
hij is een vriend, een goede vriend, een broeder
Hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen
(bis)

Tot weerziens dan, ik kom vannacht of morgen
Gij kunt gerust een onze-vader lezen
en zet uw muts wat recht, Hij zal wel zorgen
dat gij geen kou vat en tevree zult wezen

Afbeeldingen